Biografie Bonno Harm Nijhoff (1900-1981)

Rie Gerty en Bonno portret

Bonno's laatste jaren met zijn kleinzoons

In Naarden had Bonno na zijn pensionering de gewoonte om op donderdag verse vis te bakken, griet of kabeljauw. En dat deed hij ook regelmatig voor zijn kleinzoons met aanhang, die hem er speciaal voor opzochten. Ze vonden zijn vis erg lekker, met gebakken aardappeltjes en sla. Hij hield van kinderen en en kon zaken op een aanschouwelijke manier uitleggen en vertelde veel wetenswaardigheden. Tijdens gesprekken lachte hij vaak en aanstekelijk. De kleinzoons konden altijd op hun grootouders rekenen. Als hij in Beek in de jaren zestig van de 20ste eeuw op bezoek was, leek hij op een gegeven moment wel de rattenvanger van Hamelen, zoveel kinderen sloten zich aan bij zijn wandelingen in het bos.
Bonno dronk om acht uur 's morgens koffie van gezet extract, aangelengd met warme melk. Het gewicht van de staartklok trok hij op. Daarna ging hij zich scheren in de badkamer met een lang scheermes, dat hij scherpte op de leren riem die daar hing. Naast de geiser was een gasbrandertje met een pannetje gemonteerd, waarmee hij het water voor het scheren, aan de kook bracht. Na het scheren maakte hij een uitgebreid ontbijt voor zijn vrouw, brood of toast met roomboter, jam, thee en vers fruit. Rond tien uur serveerde hij dat ontbijt op bed. Hij deed net als zijn vrouw ook het huishoudelijk werk. Dat was in die tijd niet gebruikelijk. In de meeste badkamers was in die tijd de situatie onveilig, doordat de badgeiser in de badkamer hing en er geen afvoer naar buiten was voor de verbrandingsgassen. Het leidde vaak tot dodelijke ongelukken als gevolg van koolmonoxide vergiftiging. Later werden er normen opgesteld en werd daar streng op gelet. Een ambtenaar, die kwam inspecteren, wilde hem dwingen om de ventilatie te verbeteren. Bonno werd daar zo boos over, dat hij een ruitje van het glas-in-loodraam kapot sloeg. 'Voor elkaar' zei hij en de ambtenaar droop af.

Een gewoonte uit de tropen, het middagdutje tussen 1 en 2 uur is, is altijd gebleven. Naast de voordeur hing een geëmailleerd bordje met de tekst, dat er tijdens dat uur om die reden niet aangebeld mocht worden. Dan speelde een kleinkind alleen in de huiskamer met als enige geluid, het getik van de Friese staartklok. Grootvader Bonno heeft de klok een keer van de wand gehaald en op tafel gelegd om te laten zien hoe die werkte. Allemaal huisvlijt, tandwieltjes die waren uitgezaagd en gevijld uit plaatmateriaal. Een klok met een bewegende maan, een slinger en met een wijzerplaat die met de hand was geschilderd. De twee beeldjes boven op de klok waren in Indië tijdens de oorlog verloren gegaan, ze zijn door andere vervangen.

Na zijn pensionering had hij nog regelmatig contact met zijn vroegere Indische collega's. Op verjaardagen kreeg hij jaren na zijn pensionering nog steeds met potloodtekeningen versierde briefjes, met gelukwensen van Indische en Chinese collega's met wie hij in Indië en later in Indonesië had samengewerkt. Een Chinese familie heeft hem later een keer in Naarden opgezocht. In de laatse fase van zijn leven kwam hij op een keer een economiestudent tegen, die vastgelopen was in zijn studie en daar radeloos over was. Bonno heeft hem uitgenodigd om bij Bonno thuis samen eens naar de lesstof te kijken, Ze hebben er heel wat dagen aan besteed en het lukte om de studie weer op de rit te krijgen. De student vond het een geschenk uit de hemel en hij was Bonno er intens dankbaar voor. Met zijn oudste kleinzoon voerde Bonno hoog oplopende twistgesprekken. Over dat aannemelijkheid binnen een groep mensen veel belangrijker is dan feitelijke juistheid. Als het aannemelijk is, wordt het verheven tot waarheid. 'Quatsch' zei Bonno in zo'n geval, terwijl hij zijn lippen wegtrok en zijn volledige tandenrij zichtbaar werd. Hij wist wel dat het vaak wrevel wekt bij mensen, als aan hun waarheid getwijfeld wordt. Als je een mening kon verdedigden, vond hij dat je de tegengestelde mening ook moest kunnen verdedigen. De vrouw van zijn kleinzoon vroeg in de auto op weg naar zijn grootouders, of hij tijdens dat soort gesprekken het wat rustiger aan kon doen. Ze vreesde voor de gezondheid van opa en dacht dat de herrie belastend was voor oma Rie. Toen Bonno met zijn gebruikelijke uitdagende uitspraken bot ving, en het verschillende keren opnieuw probeerde, zonder resultaat, werd hij erg zenuwachtig. Hij raakte zijn koffie niet aan en het zelfgerolde sigaretje bleef liggen. Hij stond op van de tafel en begon heen en weer te lopen. Toen hij na zo'n vijftien minuten toch beet had, werd hij weer helemaal rustig, ging zitten, dronk eerst rustig zijn lauwe koffie op, stak tevreden zijn sigaret aan en begon daarna aan het gesprek door de steling te herhalen. De vrouw van zijn kleinzoon heeft later gezegd dat ze zoiets nooit meer zou vragen. Ze had gemerkt hoezeer opa Bonno op die hoog oplopende twistgesprekken gesteld was. Het leven had weer zin. Oma Rie vond het allemaal best. Rond die gesprekken vertelde hij met smaak over zijn leven.

In 1976 stelde de chirurg tijdens een noodoperatie vanwege een maagbloeding vast, dat hij een sterk vergrote en verharde aorta had, die lekte. In Amsterdam heeft hij daarna, in het OLVG, waarschijnlijk als één van de eersten in Nederland. een nieuwe aorta van zijn hart tot aan zijn benen gekregen, een zogenoemde 'broek'. Dagelijks kwamen er professoren en een horde aan studenten aan zijn bed. Tijdens een hoorcollege lukte het een roodharige studente niet om de diagnose te stellen wat hem mankeerde. Ze deed hem aan zijn roodharige dochter denken en hij had met haar te doen. Hij probeerde de diagnose in te fluisteren. Maar Bonno's gehoor was niet zo best, waardoor dat hij veel te hard sprak en de zaal in lachen uitbarste. Bonno had het grootste gedeelte van zijn leven problemen met zijn gehoor. Oma Rie twijfelde er zelfs aan of hij de ja-vraag bij de huwelijksceremonie wel goed had gehoord en beantwoord. Bij het bridgen, dat hij samen zijn vrouw een groot deel van zijn leven heeft gedaan, was het een handicap. In eerste instantie gebruikte hij een Philips gehoorapparaat, een metalen kastje dat aan zijn borstzak vastgeklipt was, met een snoertje naar het weergevertje in zijn oor. Op een keer luisterde hij met een kleinzoon naar een zingende nachtegaal. Hij propte het weergevertje in het oor van zijn kleinzoon, met de gedachte dat hij het dan nog beter zou kunnen horen. Na een armbreuk op het ijs in 1976 werd hem verboden om nog langer te gaan schaatsen, één van de belangrijkste dingen in zijn leven. Meestal bracht hij een groot deel van de dag door met lezen. Bonno had steeds meer last van grauwe staar en een operatie was nog niet mogelijk, omdat destijds de staar eerst moest rijpen. Het lezen ging niet meer. Moeizaam horen, slecht zien, en zijn hart sloeg regelmatig op hol. Hij wilde niet meer naar een ziekenhuis en hield het leven min of meer voor gezien. De donderdag voor zijn dood zocht een kleinzoon hem op. In de keuken stond hij vis te bakken. ''Dit is de laatste keer dat ik vis sta te bakken' zei hij tegen Bas. 'Opa doe niet zo raar' antwoordde zijn kleinzoon. De zaterdagavond daarna sleepte hij laat op de avond zijn matras naar de slaapkamer van zijn vrouw, ze sliepen vanwege zijn gesnurk apart. Op een gegeven moment zei hij: 'Zul je niet om me treuren Rietje'. Drie minuten daarna blies hij zijn laatste adem uit. Het was zondag 19 april 1981.

Het leven in het doktersgezin op het Groningse platteland

Bonno Harm Nijhoff werd in 1900 geboren in het dorp Stedum op het Groningse platteland. Door de vruchtbare zeeklei was dit deel van Groningen een welvarend landbouwgebied met grote herenboerderijen. Een herenboer is een boer die vroeger voldoende kapitaal had om niet zelf het land te hoeven bewerken, maar daar personeel voor had. Volgens de schrijver Simenon waren de stallen bij de boerderijen op het Groninger platteland zo goed onderhouden, dat je alleen door het ontbreken van gordijntjes wist, dat het niet om een woongedeelte ging.
De vader van Bonno, dokter Jan Nijhoff, was de zoon van een herenboer/steenfabrikant uit Termunten. Jan Nijhoff was rijk, maar heeft door de Russische revolutie bijna al zijn kapitaal verloren, doordat hij gespeculeerd had met obligaties voor de aanleg van Russische spoorwegen. In die omgeving werd Bonno geboren, als de tweede zoon van een huisarts. Uiteindelijk had Bonno vijf broers en een zus, die kortweg door iedereen Zus genoemd werd. Maar ze heette Alida Wibbina Sophia Nijhoff. Op jonge leeftijd had Bonno's moeder, Geertruida Wibbina van der Heij, haar eigen moeder verloren, nadat deze op 33-jarige leeftijd al 10 kinderen ter wereld had gebracht. Haar moeder heette Wibbina Toxopeus. De vader van Jan Nijhoff was ook al relatief jong overleden. De twee overgebleven gezinnen vormden weer een gezin. Dokter Jan Nijhoff en Geertruida Wibbina van der Heij waren, voordat zij trouwden, stiefbroer en -zus. Wel was Jan toen al het huis uit.

Omdat het gemakkelijk was, maar zeker ook vanwege de luizen, werden de kinderen tot hun zesde jaar kaalgeschoren en droegen ook de jongens jurken. Toen Bonno op zijn vierde een keer jongenskleren aankreeg, werd hij zo boos, dat hij in een tobbe met vuil sop is gaan zitten. Het was gebruik dat de jonge kinderen aan tafel staande aten. Op elke dag van de week was bekend wat er op het menu stond, in ieder geval was er één dag met meelspijzen. Naar mate de verse waren 's winters schaarser werden, werden de dagen met meelspijzen talrijker. De witte en rode kolen die op zolder hingen, op het laatst van de winter met rottende buitenbladeren, waren het laatste verse voedsel. Eén dag in de week stonden kaantjes op het menu, uitgebakken stukjes rundervet, die in stroop bewaard werden. Ze aten de kaantjes met gortepap. Ieder najaar kwam er een vat boter. Zijn moeder maakte de boter met zout in, nadat zij het water eruit had gekneed. In een groot vat maakte ze zuurkool. Bonno vond het in zijn latere leven jammer, dat die scherpe mosterd uit zijn jeugd er niet meer was. Ze maakten van die mosterd ook een saus, mosterdstip. Veel voedsel werd ingemaakt, gewekt. Er werd ook zelf geslacht. Worst en zure zult, hoofdkaas van het varken, alles werd zelf bereid. Arme dorpsgenoten konden dan ook vleesproducten halen. Op de plank op de zolder waar de jongens sliepen lag een mik, brood, zodat de kinderen als ze 's nachts honger kregen wat konden eten. Bonno was 's nachts een angsthaas.
Bonno deed zijn huiswerk vaak aan een tafeltje in de spreekkamer bij zijn vader, zodat hij hem bij medische handelingen kon assisteren. De wachtkamer was in de keuken. Regelmatig dronken de patiënten daar wat, maar als ze van van ver kwamen, konden ze ook wat te eten krijgen. Zijn moeder hield zich bezig met de apotheek die bij de praktijk hoorde.
Het haar van de jongens Nijhoff was zo dicht, dat als ze aan de ene kant van het kanaal onderdoken, het haar aan de andere kant bij het bovenkomen nauwelijks nat was. Zwemmen hadden ze zichzelf geleerd, op zijn hondjes noemde Bonno dat. De zoons verdienden in de zomer goed door op het land bij de boeren te werken tijdens het binnenhalen van de oogst. Het verdiende geld gaf Bonno bij zijn moeder in bewaring, die hem elke week een gulden gaf. In Delfzijl kocht hij voor vijf gulden een mahoniehouten kano, waarmee hij via het Damsterdiep, Ten Post en het kanaal, naar Stedum peddelde. Het Damsterdiep met ernaast het jaagpad, omzoomt met bomen, had een mooie landelijke uitstraling, maar het was in onbruik aan het raken, omdat het dichtslibde. Stedum had een station en de stad Groningen was per trein snel te bereiken. Een oom van Bonno, oom Teunis, was blind. Als hij in Stedum op visite was geweest, zocht zijn paard 's avonds in het donker zelfstandig de weg terug naar zijn huis in Westeremden.
In België woedde de loopgravenoorlog van de Eerste Wereldoorlog en er was veel ellende, veel Belgische kinderen werden naar het neutrale Nederland gestuurd. Bij de Nijhoff's was een Belgische jongen ingekwartierd die Louis heette. Al snel was hij een deel van het gezin. Toen zijn ouders hem in 1918 op kwamen halen, knauwde hij tussen het Vlaams in onvervalst Gronings, tot grote hilariteit van de Groningers. Bonno vertelde dat hij zich, met het Gronings dialect, tot in Hamburg in Duitsland goed verstaanbaar kon maken.
Dokter Nijhoff legde, als er haast was geboden, de huisbezoeken per paard af en reed zo nodig dwars door de weilanden. Met de auto, in 1905 één van de eerste in de provincie Groningen, maakte de familie 's zondags tochten tot diep in Drenthe. Voor dagelijks gebruik was de auto minder geschikt. Goede wegen, zoals wij die kennen, waren er niet. Tijdens de ritten gingen de banden vaak lek, meerdere reservebanden en een reparatieset waren onontbeerlijk. Ze hadden een chauffeur, die tegelijkertijd kinderjongen was. Op kosten van de dokter heeft hij later zijn monteursdiploma gehaald. Aan het einde van het jaar werd ook in het doktersgezin het geld schaars. Met twee schoorstenen symmetrisch op het dak, een brede voordeur in het midden en hoge ramen straalde het doktershuis aan de Kampweg 15 een zekere voornaamheid uit. Het doktersgezin behoorde tot de klasse van de notabelen, die op een bepaalde manier de dienst uitmaakten en de moraal in de gemeenschap bepaalden. De tuin was 1000 m2. De poepdoos stond in de tuin. De dorpstimmerman ontwierp en bouwde de meeste huizen in Stedum. Om een indruk van de grootte van het huis tegeven, staan op de foto de achterkleinkinderen van Bonno. Tegenover het huis stond op een eiland de kerk met een robuuste toren.
Op hun vierde stonden de kinderen al op de schaats, die kunde was een belangrijk onderdeel van het leven. Bonno had zijn hele leven een zakmes bij zich met houten buitenkanten. Hij maakte er onder meer fluitjes mee door aan de zijkant in de steel van fluitenkruid een snee te maken. Van wilgentakken maakte hij trekfluitjes door eerst het hout van een tak met het zakmes rondom los te kloppen van de bast. Het mondstuk werd gesneden zoals bij een blokfluit, de toonhoogte kon worden gevarieerd door het resterende deel van het hout heen en weer te schuiven in de bast.
In die tijd waren er veel minder mogelijkheden om naar muziek te luisteren. Er werden veel liedjes gezongen. In de kerk was een orgel. Je moest iemand kennen die een muziekinstrument bespeelde om instrumentale muziek te horen. Op de piano in de huiskamer stond altijd wel een stuk van Chopin of zo. Bonno's moeder, Geertruida Wibbina van der Heij, speelde uitstekend piano. Haar één jaar oudere broer heette, net als zijn vader, Bonno Harm van der Heij, maar hij werd door iedereen Koetje genoemd. Na zijn pensionering als kapitein op de wilde vaart woonde hij bij ze in. Hij hield de moestuin bij en was imker. Langs de rand van de moestuin bij de boomgaard teelde hij sjalotjes. In een kas kweekte hij aardbeien. Tijdens het verlof uit Nederlands-Indië at de dochter van Bonno, Gerty, bij hem voor het eerst aardbeien. Op het laatste woonde Koetje bij de oudste broer van Bonno, Johannes Nijhoff, die ook arts was, in een nieuw gebouwd huis aan de Stationsweg. Zij moesten goed opletten wat ze zeiden, want oom Bonno van der Heij vertelde alles door bij de plaatselijke barbier.

Bonno de globetrotter in dienst van de Nederlands Handelsmaatschappij in Rangoon, Calcutta, Hongkong en Indië

Bonno deed de Hogere Burgerschool -HBS- in Groningen. Na het behalen van zijn kandidaatsexamen economie in Rotterdam wilde zijn vader dat hij na afloop van zijn studie, deze terug zou betalen. Zijn oudste broer Johannes hoefde dat niet. Daar verzette hij zich tegen, hij brak zijn doctoraal studie af en ging op een achtjarig contract naar Rangoon (Bonno links op de foto). Volgens zijn zuster Alida weende hun moeder bittere tranen toen Bonno vertrok. Je wist niet of je je kind ooit nog terug zou zien en de communicatie per brief was moeizaam. In Rangoon aangekomen leerde hij Schotten kennen. Van hen leerde hij Engelse en Schotse liedjes. Tot einde van zijn leven zong hij die, zeker als hij zich volledig op zijn gemak voelde, op zijn Indisch het niet goed vertaalbare senang. Hij leerde er spring unions, chutney, gember en hete tjabé rawit (pepertjes) kennen. De Schotten waren in tegenstelling tot Bonno grote zuipers. Voor de Nederlandse Handelsmaatschappij, het latere ABN, werkte hij in Rangoon, Calcutta, Djember, Hongkong en Soerabaja. In Calcutta kreeg Bonno de opdracht om op een ezelkar een lading zilver van de haven naar de bank te vervoeren. Dwars door het gekrioel van het drukke verkeer zat hij boven op de lading zilver, met in zijn hand een pistool dat hij van de bank had meegekregen. Om aan het hete en stoffige Calcutta te ontsnappen maakte hij reisjes naar het hoger gelegen, veel koelere Darjeeling. Hij kon de reis beeldend beschrijven, met het blauwe stoomtreintje, de stationnetjes en het opmerkelijk groene landschap.

Toen Bonno met verlof uit Djember, Nederlands Indië, in Groningen was, heeft zijn zus een collega van het ziekenhuis in Groningen, Rie Willekes, mee naar huis genomen en aan Bonno voorgesteld. Het klikte en de twee zijn in 1930 getrouwd. Ze was een ondernemende vrouw, die keek wat er nodig was en die problemen doortastend oploste. In Hongkong werd een jaar later hun dochter Gerty geboren, na acht maanden zwangerschap. Hun tweede kind is kort na de geboorte overleden. Ze is in Hongkong begraven. Gerty bleef het enige kind. Bij de herinneringen aan zijn vrouw Rie Willekes wordt hier meer over verteld. In de jaren dertig in Hongkong werd hij ontslagen, omdat hij er wat van zei dat zijn chef met de eer van zijn werk aan de haal ging door het als zijn eigen werk te presenteren. Zijn vrouw heeft toen overwogen om weer werk al verpleegster te zoeken, maar door de goede sociale contacten die zij had, werd Bonno weer aangenomen, wel tegen een lager salaris dat daarna nooit meer verhoogd werd. In Nederlands-Indië op Java werkten in een suikerfabriek ook zijn broers Roelf en Siebrand, Siep als machinist, Roelf als chemisch ingenieur. Toen het Siep tijdens de suikercampagne helemaal boven hoofd liep, zijn Bonno en Roelf hun broer bijgesprongen. Ze hadden de machines zo zwaar belast, dat na afloop de stalen assen getordeerd waren.
Elke zaterdag kreeg Bonno een uitgebreide nasi goreng voorgeschoteld, met gebakken garnalen, spring unions. tjabé rawit en dergelijke. Zijn dochtertje Gerty keek belangstellend toe hoe hij dat at. Ieder morgen om zes uur dronk hij koffie tobrouk. Ze woonden in Soerabaja in de Celebesstraat 75. Op zijn zondagse wandelingen met zijn dochter Gerty op Java in Indië kwam hij regelmatig een Sahib tegen met wie hij lachte en Hindi sprak. Gerty herinnerde zich dat zij Atlas vlinders zag van zelfs 30 à 40 cm doorsnede. Bonno wandelde veel, waar hij ook was. Hij had een Engelse laagtoerige eencilinder motor, waarmee hij 's zondags op Java tochten maakte. Zijn dochter mocht, toen ze wat ouder was, mee naar de krater van de Bromo, ze bestegen een trap met vierhonderd treden. Het lava gloeide en bewoog in de diepte. Hij joeg zijn dochter angst aan door lachend op de rand van de krater op een grote steen te wiebelen. Op de schoorsteen in Naarden stond een herinnering aan een andere vulkaan, een geel stuk zwavel van de vulkaan Baluran. Het zag er uit als een druipsteen en het was afgedekt met een zak van doorzichtig plastic.

Japanse internering en krijgsgevangenschap

Zijn broer Piet Onno, die gepromoveerd letterkundige was, werkte in Indië als leraar Engels. Na de mobilisatie bij het KNIL, werd hij net als Bonno, door de Japanners krijgsgevangen genomen. Siep en Roelf waren in 1932 al weer in Nederland. Roelf werd na een studie farmacie later in Nederland apotheker in Twello. Wat minder is, hij raakte door maaglijden verslaafd aan morfine. Tijdens zijn Japanse krijgsgevangenschap werd Bonno met de boot naar Sumatra verscheept. De boot, de Junyo Maru, werd door de Amerikanen op 18 september 1944 getorpedeerd in de Indische Oceaan nabij Zuidoost-Sumatra (WikipediA). Daarbij kwamen meer dan 5600 mensen om het leven, waaronder ook heel veel Javaanse dwangarbeiders. Om een indruk te geven, dat waren veel meer mensen dan bij de scheepsramp van de Titanic. Door de dreun kwam Bonno klem te zitten tussen twee kisten. Toen het schip water maakte, begonnen de kisten te drijven en kon hij loskomen. Doordat Bonno relatief smal en dun was (1,70m lengte), kon hij zich redden door naar de smalle opening van een luik te zwemmen, tussen de drijvende kisten door. Bovengekomen klampte hij zich vast aan een stuk hout. Hij zag een sigaret drijven en als verstokte roker dacht hij meteen, 'had ik maar een vuurtje'. Een Japanse bewaker die hij later uit het water redde, zei in gebrekkig Engels 'now we are friends'. 'No we are not', antwoordde hij. Na de redding moest hij als krijgsgevangene werken aan de dodenspoorweg de Pakanbaru op Sumatra (WikipediA). Door de scheepsramp had hij niets meer, geen kleren, geen deken, geen bord of een mok. Bonno heeft in die tijd malaria tropica opgelopen, die later regelmatig terugkwam, met hoge koorts en heftige rillingen. Zijn broer Piet overleed ziek en uitgemergeld, onder beroerde omstandigheden, bij de aanleg van een andere dodenspoorlijn, die van Birma-Siam (WikipediA). Een goede infrastructuur, onder meer om grondstoffen te vervoeren of snel troepen te verplaatsen, was voor de Japanse oorlogsmachine van levensbelang.
Op het spoor lag op een keer een grote dikke slang te zonnen, die ze vingen, bakten, en met smaak opaten. Het was een welkome afwisseling van het karige dieet. Uit zee moesten ze koraal halen voor de fundering van de spoorlijn. Daarbij haalde het scherpe koraal vaak de huid op zijn benen open. Een stoomlocomotief werd op het spoor gezet door onder de locomotief boomstammen te leggen. Met een hele hoop krijgsgevangenen werd de locomotief met behulp van de stammen opgetild en op het spoor gezet. De spoorlijn is ook na de oorlog nooit echt in gebruik genomen. Bonno werd een keer door de Japanse kampleiding aangewezen als 'vrijwilliger' om een verlaten latrine uit te scheppen. De Japanse kampwachten, beducht voor stront en dysenterie, bleven er een eind bij uit de buurt. Bonno had al snel door dat de uitwerpselen gecomposteerd waren tot zwarte aarde en hij maakte dan ook geen haast. Het ging de kampwachten te traag. Op het ochtendappèl werd degene naast hem aangewezen om hem te gaan helpen. Die begon te protesteren, maar Bonno siste tussen zijn tanden 'ssst, houd je kop'. Daarna hebben de twee er opzettelijk nog een tijd over gedaan. Een mede-kampgevangene van Bonno was pessimistisch of hij zijn vrouw en kinderen ooit nog zou terugzien. Bonno zei tegen hem dat hij niet zo moest denken, anders zou hij ze inderdaad niet meer terugzien. Bonno was er zeker van dat hij Rie en Gerty weer zou zien.

Tijdens de Japanse kamptijd waren Rie en dochter Gerty in een ander kamp geïnterneerd. Rie werd regelmatig naar het sterfhuis gebracht en iedere keer haalde Gerty, die 12 jaar oud was, haar moeder daar weer uit. Zij sleepte haar moeder de kamptijd door. In een apart verhaal wordt hier meer over verteld.

Het lot van de Javaanse dwangarbeiders bij de dodenspoorweg was veel gruwelijker. Onder hemeltergende (dit woord heb ik opzettelijk gekozen) omstandigheden werden zij door de Japanners uitgemergeld en mishandeld. Van hen overleefden vier op de vijf het niet. Voor de westerlingen was de kans om te overleven gunstiger. Voor de oorlog was het onder de Nederlands heerschappij al heel slecht gesteld met de Javaanse en Chinese contractarbeiders op Billiton en Banka. Die wisten niet wat dat kruisje, dat zij als handtekening op een contractformulier zetten, betekende, en wat de gevolgen waren. Madelon Székely-Lulofs heeft twee belangwekkende romans over die tijd in Indië geschreven, Rubber over de decadentie onder de Nederlanders en Koelie over het lot van de contractarbeiders.

Soedah.

Na de tweede wereldoorlog

In Nederland na de oorlog lukte het Bonno niet om in één keer zijn rijbewijs te halen. Boos en koppig als hij was, liet hij het daarbij. Bonno had zijn vrouw Rie in de jaren dertig in Hongkong de kunst van het autorijden bijgebracht. Nadien in Nederland reed zijn vrouw altijd. Na de oorlog waren ze berooid, ze moesten proberen hun leven weer op de rit te krijgen. Hij is met zijn vrouw teruggegaan naar Indië, tot aan zijn pensionering in 1950. In Soerabaja woonden ze in de MH Thamrin straat 34. Hij verdiende daar het formidabele bedrag van fl.1200,- per maand. Gerty hebben ze in Nederland in Bussum achtergelaten om een schoolopleiding te volgen Ze bleef in Nederland alleen achter, in de kost, bij mevrouw de Jong. Ze was 14 jaar oud. Daar ging het niet goed met haar, ze moest zich na school op haar kamer terugtrekken en daar ook in haar eentje eten. Dat gaf na die Japanse kamptijd een gevoel van verlatenheid, eenzaamheid, wanhoop. Op school was ze een dromer. De huisarts Verburgt heeft, omdat hij zag dat het niet goed ging, een ander adres voor haar gezocht, bij mevrouw van Marle. Daar ging het veel beter met haar. Wel moest ze van mevrouw van Marle, ze was toen 16 jaar, het uitmaken met haar latere echtgenoot Gé Meddens, die toen 19 jaar oud was. Ze was hem op dansles tegengekomen. De ellende van de tijd in het Jappenkamp gecombineerd met het gevoel van verlatenheid na de oorlog, heeft psychische schade veroorzaakt. De rest van haar leven heeft ze daar last van gehad, desondanks had ze een opgewekte, sterke en actieve persoonlijkheid.
Op de beurs had Bonno met van de bank geleend geld aandelen gekocht, voornamelijk in bedrijven die zich bezig hielden met grondstoffen, Anaconda Copper en dergelijke. Hij voorzag dat na de oorlog bij de wederopbouw deze aandelen veel meer waard zouden kunnen worden. Het heeft hem genoeg opgeleverd om in 1950 in Naarden contant een nieuwbouwhuis kunnen te kopen op de Mackaylaan 1, met voor die tijd opmerkelijk, een centrale verwarming en een koelkastje. Ze hadden ook een auto. Zo liep het na de oorlog toch nog goed af. Net als in zijn jeugd stond buiten naast de keukendeur een houten kist met hooi, waarin ze tijdelijk gerechten warm hielden. Bonno en zijn vrouw waren tegen het huwelijk van Gerty met Gé Meddens. Volgens Gerty kwam dat door het stoken van een familielid van Gé. Omdat ze jonger waren dan 27 jaar, hadden ze om te kunnen trouwen toestemming nodig van de kantonrechter. Die zei dat hij niet kon ontdekken wat er tegen het huwelijk pleitte. Tijdens de daarop volgende zwangerschap van Gerty is het weer bijgelegd en uiteindelijk waren ze dolgelukkig met hun vier kleinzoons.

Bonno had een brede algemene ontwikkeling. Hij verhaalde graag en aanstekelijk over de gebeurtenissen in zijn leven, wat hier zijn weerslag heeft gevonden. Zijn lichaam heeft hij ter beschikking gesteld aan de wetenschap. Zijn oudste broer Johannes Nijhoff, de arts, was daar boos over.

Deze biografie is opgetekend vanuit familieherinneringen en daardoor waarschijnlijk niet altijd nauwkeurig. Dit document moet nog verder aangevuld worden met tekst en vormgeving voor de vele foto's. Geschreven door Geert Meddens.

Bing Google